oneindige overtuiging heb van de Godheid en de goddelijke
zending van Jezus. Steeds moet ik mij afvragen waarom dan aan
die goedgestelde mensen ook niet getoond werd, wat ik zo klaar
voor mijn ogen zag.
Ik heb God de mens zien scheppen, de vrouw uit hem zien nemen
en ik heb deze, na haar schepping, aan de man tot gezellin
gegeven zien worden; ik heb hun beider val in de zonde gezien; ik
zag de belofte van de Messias, het bederf en de verstrooiing van
de mensheid door de voortplanting op zondige wijze; ik zag de
wonderbare leiding en werking der Voorzienigheid en het
sacramenteel geheim van God ter bereiding, tot aanbrenging en
voortbrenging der H. Maagd (over de geheimzinnige zegen, fasc.
1, nr. 25).
Ik zag de weg van de geheimzinnige zegen, waaruit het Woord is
vlees geworden, als een baan van licht door alle geslachten der
voorouders van Maria lopen; ik zag eindelijk de boodschap van de
engel aan Maria en de straal van de Godheid, die in haar
doordrong op het ogenblik dat de Zaligmaker ontvangen werd.
En na dit alles, hoe wonderbaar moest het mij, ellendige,
onwaardige zondaresse toeschijnen, die heilige tijdgenoten en
vrienden van Jezus in zijn tegenwoordigheid te zien, hoe zij Hem
beminden en vereerden en niettemin geloofden dat zijn Rijk een
aards rijk zou zijn; hoe zij Hem weliswaar voor de beloofde
Messias, maar toch niet voor God zelf aanzagen.
Hij was hun nog de zoon van Jozef; voor hen was Maria nog zijn
moeder (die Hem op de menselijke wijze had ontvangen). Dat
Maria een Maagd was, vermoedde niemand, want zij wisten niets
af van een bovennatuurlijke, maagdelijke ontvangenis door de
werking van de H. Geest, zonder de medewerking van Jozef.
Zelfs was het geheim van de Verbondsark hun totaal onbekend;
het was reeds veel en een teken van een genadevolle
uitverkiezing, dat zij Hem kenden en beminden.
Fascikel 10
154
|