| 
 woord; in hun bijzijn roerde zij zelfs niet, sloeg de ogen 
neerwaarts en hield zich onbewogen als een standbeeld, behalve 
dat zij boog om te groeten; ook was zij welgemanierd, doch 
zweeg als stom. In haar afzondering verrichtte zij allerhande 
werkjes, verzorgde haar klederen en was op alles net; zij was zeer 
godvruchtig, doch verscheen nooit in de synagoge, maar bad op 
haar kamer; ik geloof ook dat zij visioenen kreeg en met 
verschijningen sprak; zij beminde haar zusters met een 
onuitsprekelijke liefde, en vooral Magdalena. Zó had zij bestaan 
van haar prille jeugd af; enige vrouwen waren belast met het 
toezicht over haar, doch zij had niets over zich dat wees op echte 
krankzinnigheid. 
Over Magdalena werd tot nog toe in Jezus’ bijzijn met geen enkel 
woord gerept; zij maakte nu te Magdalum de glansrijkste periode 
van haar zondig leven door. 
255. 
In dezelfde nacht, waarin Jezus bij Lazarus aankwam, zag ik de 
H. Maagd, Joanna Chusa, de weduwe Lea en Maria Salome in een 
herberg tussen de woestijn Giba en de woestijn Efraïm (= Efron), 
een vijftal uren van Betanië, overnachten (nl. te Mikmas, zie 
kaartje hierna); zij sliepen in een schuur, die rondom met lichte 
schermwanden dichtgemaakt was. Dit gebouw was in twee 
ruimten verdeeld; de voorste was in twee rijen slaapcellen 
ingedeeld, die door de H. Vrouwen ingenomen werden. De 
achterhelft was de keuken. Vóór het huis stond een open hut, 
waarin vuur brandde en ik geloof dat de mannen die hen 
vergezelden, daar sliepen of daar de wacht hielden; het woonhuis 
van de opzichter der herberg was in de nabijheid. 
Morgen, de 27e september, zullen zij reeds tegen de middag wel 
in Betanië zijn. 
Fascikel 10 
157 
 |