| 
 met een rand er omheen en in het midden een stenen zitplaats die 
men vanaf de rand over een houten vlondertje bereikte. Daar ging 
Maria soms rusten onder een tentdak, dat over de vijver 
uitgespannen was; daar zat zij dan van water omgeven72. 
Marta trad bij Maria binnen en zegde haar dat zij in de tuin moest 
komen, omdat daar Iemand op haar wachtte. Zij gehoorzaamde 
onmiddellijk, deed haar sluier om en zonder een woord te spreken 
kwam zij in de tuin en Marta ging nu heen. 
De stille Maria was schoon en groot en ongeveer 30 jaren oud; zij 
zag meestentijds ten hemel en wanneer zij bij uitzondering ter 
zijde keek naar de kant waar Jezus ging, geschiedde dit toch maar 
half, met geen oplettende doch onbepaalde oogslag, als schouwde 
zij in de verte. Zij zei nooit: “ik”, maar “gij”, wanneer zij zichzelf 
bedoelde, alsof zij zichzelve elders zag en het woord tot die 
andere buiten haar richtte; zij sprak Jezus niet aan en viel niet 
voor Hem neer. Jezus sprak het eerst tot haar, het was 
geen eigenlijk samenspreken en zo wandelden zij het hofje rond. 
72 Een lusthuisje midden in een vijver, zoals dat van de stille Maria kwam 
niet zo zelden voor. De resten van zo een vindt men nog 7 km ten 
zuidoosten van Bethlehem op de dj. Foreidis (Herodium 1, burcht en stad 
van Herodes): “In het midden van die vijver liggen de resten van een 
marmeren gebouwtje.” (Guide, 334). 
De beschrijving ervan vinden wij uitvoerig bij Guérin, die deze ruïne ais volgt 
interpreteert: “Van de veronderstellingen die men kan maken nopens de 
bestemming van die ruïne, bevalt mij het meest de mening, die ze houdt 
voor een koele rustplaats in de grote zomerhitte, want van zulk een rust- en 
lustplaats zijn meer andere voorbeelden aan te wijzen. Zo heb ik er een 
gezien bij de westpoort van Tunis, midden in een rondvormig enorm 
waterbekken van 480 stappen in de omtrek.” 
Hij geeft er de beschrijving van en besluit: “Het is nu geheel vervallen, maar 
ik ben de mening toegedaan dat het oorspronkelijk bestemd was tot een 
plaats van rust, of ook van samenkomst in de hete zomers van dat land.” 
(Jud. III, 123-124). 
Alles wat onze K. ziet, behoort dus tot het werkelijke ware, concrete leven. 
Haar visioenen bezitten het bewijs van echtheid in zich. 
Fascikel 10 
160 
 |