| 
 het woord richtend, zei zij: “Gij hadt de belofte van 
maagdelijkheid gedaan; indien Gij eens geweigerd hadt de 
Moeder van de Heer te worden, hoe zou het de mensen dan 
vergaan zijn? Zou er nog een andere zulke maagd ooit te vinden 
geweest zijn? Ongelukkig Israël, gij hadt nog lang verweesd 
moeten zuchten.” En nu beklemtoonde zij welk een geluk het 
geweest was dat de H. Maagd had toegestemd; zij prees haar en 
ging hierop over tot de geboorte van Jezus; sprak het Kind in de 
kribbe aan en zei: “boter en honig zult Gij eten.” 
En zij doorvlocht haar ontboezemingen met profetieën en maakte 
ook gewag van de voorzeggingen van Simeon en Hanna in de 
tempel. En zo ging haar beschouwing door, alsof zij alles zag, en 
zij sprak alle verschijningen aan, als leefde zijzelf in ieder van die 
tijden en als maakte zij de gebeurtenissen mee. 
Tenslotte kwam zij op de tegenwoordige tijd en zei: “Nu gaat Gij 
de zure, zware weg op … enz.” Hierbij was zij altijd als alleen, 
en ofschoon zij wist dat de Heer bij haar was, maakte dit de 
indruk op haar, alsof Hij haar niet naderbij was dan de personen 
uit haar visioenen, wier handelingen zij beschreef. Jezus 
onderbrak haar met gebeden en dankzeggingen tot 
God; Hij loofde zijn Vader en aanriep Hem ten gunste 
van de mensen, en dit op het gepaste ogenblik tussen het 
overige in; dit gehele gesprek was wonderbaar en onuitsprekelijk 
zielroerend. 
Jezus verliet haar en zij bleef zo rustig en onbewogen als te voren; 
zij ging in haar woning terug. 
Bij Lazarus en Marta teruggekeerd sprak Jezus hun 
ongeveer in dezer voege toe: “Zij is niet van haar 
verstand beroofd, maar met haar ziel is zij niet op 
deze wereld; haar geest ziet deze wereld niet en deze 
wereld weet niet wat er met haar aan de hand is; zij 
is gelukkig, want zij zondigt niet.” 
Fascikel 10 
162 
 |