| 
 en spelonk van Banias of Cesarea-Filippi). Ze ontspringt nabij de 
Libanon tussen twee bergen, in (bij?) een spelonk; men ziet het 
niet, tenzij men er dicht bij gekomen is. 
Aan zijn rechterhand lag op een wildernisgrond een effen plaats, 
waarop de vijver gegraven moest worden. Joannes zat op één 
knie; op de andere (opgeheven) knie had hij een lange rol van 
boombast liggen, waarop hij met een riet schreef; de zon scheen 
blakerend op hem; hij was naar de Libanon gekeerd, die in het 
westen vóór hem lag. Terwijl hij aldus aan het schrijven (en 
tekenen) was, werd hij opeens als roerloos en stijf; ik zag hem 
geheel buiten zichzelf en als in geestverrukking. 
Er stond, naar ik zag, een man bij hem, die gedurende zijn 
verrukking zeer veel op de rol schreef en tekende. Tot zichzelf 
teruggekomen, las Joannes wat op de rol stond, en begaf zich 
daarop met alle ijver en inspanning aan het werk. De 
boomschorsrol lag bij hem op de grond en twee er op gelegde 
stenen beletten haar samen te rollen; herhaaldelijk sloeg hij er zijn 
ogen op, want het leek mij dat het plan van de te graven vijver 
daar nauwkeurig op getekend stond. 
Met betrekking tot de ligging van de vijver zag ik uit het leven 
van Elias het volgende. De profeet zat droefgeestig over een 
begane fout in de woestijn en viel in slaap. Dan droomde hij dat 
een knaap hem met een stokje stiet en dat er naast hem een 
waterput lag, zodat hij vreesde er in te vallen, want van de stoot 
zag ik hem een eindje verder rollen; hierop zag ik de engel hem 
wekken en te drinken geven. Dit geschiedde op dezelfde plaats, 
waar Joannes nu zijn vijver groef. 
Ik begreep de betekenis van ieder aardlage die Joannes in het 
maken van de vijver doorgroef, en van alle bijzondere 
werkzaamheden, tot de vijver voltooid was. 
Alles had betrekking op de hardheid en andere gebreken van 
de mensen, die hij moest verbeteren, opdat de genade van de 
Heer op hen zou kunnen inwerken. Ik werd hierbij onderricht 
Fascikel 10 
176 
 |