| 
 Ik zag Joannes over de Jordaan gaan om zieken te dopen (kwam 
dus op de westoever). Ik dacht: hij moet het ook zo warm hebben 
als ik; hij had slechts zijn doek om zijn middellijf geslagen en de 
mantel over zijn schouders hangen. Aan zijn ene zijde droeg hij 
een zak vol doopwater en aan de andere zijde zijn doopschaal. 
Op de oever van de Jordaan tegenover Joannes’ doopplaats heeft 
men vele zieken op draagbedden en op een soort van kruiwagens 
aangebracht; zij konden niet op het balkenvlot overgezet worden 
en lieten hem uitnodigen om zelf tot hen te komen. 
Hij kwam met een paar leerlingen; hij bereidde een mooie vijver, 
die door een wal gescheiden was van de Jordaan; hij deed dit zelf, 
want hij had altijd een spade bij zich; hij voorzag de vijver van 
een kanaal dat gesloten kon worden en hierdoor liet hij er water 
in; dan goot hij uit een lederen zak nog van het meegebrachte 
doopwater er bij. Na vooraf de zieken onderricht te hebben, 
doopte hij hen, terwijl hij water uit een schaal over hun hoofd 
goot; hiervoor had men ze op de rand van de put gezet. 
Ik zag dat Joannes, nadat hij de zieken aan de overzijde (d.i. aan 
de andere zijde dan Ennon) gedoopt had, weer aan de oostkant 
van de Jordaan naar Ennon trok. 
Terwijl hij in deze dagen in zijn hut eens te sluimeren lag, zag ik 
een engel op hem toetreden; deze zei hem dat hij op de andere 
zijde van de Jordaan bij Jericho moest gaan, omdat HIJ die komen 
moest, naderde; hij moest Hem verkondigen en voor Hem 
getuigen. 
Hierop zag ik Joannes en zijn leerlingen de tenthutten op de 
doopplaats te Ennon afbreken en enige uren op de oostzijde van 
de Jordaan afwaarts gaan. Nadat zij dan door een dorp gekomen 
waren (nl. Betabara), zag ik hen naar de westkant van de Jordaan 
overvaren en hier weer een eindver opwaarts trekken (en aan de 
tweede doopplaats aankomen). 
Er waren daar badplaatsen, witte als gemetselde vijvers; ze 
hadden een kanaal uit de Jordaan, dat geopend en gesloten kon 
Fascikel 10 
200 
 |