| 
 Nadat hij geëindigd had, ontbood hij hen onder een afdak of soort 
tent die de leerlingen opgericht hadden. 
Hier bezocht hen Joannes, vergezeld van talrijke leerlingen en 
mensen en ze stelden hem een menigte vragen, of hij dit of dat, 
deze of gene was en ik hoorde hem telkens ontkennend 
antwoorden (zie Joa. 1, 19-28). 
Zij vroegen hem ook wie Degene dan was van wie men nu zoveel 
sprak. “Er zijn toch, zegden zij, oude profetieën, en nu loopt het 
gerucht onder het volk dat de Messias gekomen is.” 
Joannes antwoordde hun dat er iemand onder hen opgestaan was, 
die zij niet erkenden; dat hijzelf Hem nooit gezien had, doch nog 
vóór zijn geboorte had hij het bevel van Hem ontvangen zijn 
wegen te bereiden en Hem te dopen (cfr. Lk. 1, 41. 14); zij 
moesten op een bepaalde tijd, ik vermoed over drie weken (nog 
bijna 2 maanden) terugkeren; dan zou Hij zich hier komen laten 
dopen; hij sprak nog zeer streng en hij verweet hun dat zij niet 
gekomen waren om zich te laten dopen, maar om hem te 
bespieden en uit te horen. 
Hierop antwoordden zij hem dat ze nu wisten wie hij was: 
een huichelaar in ruwe kleding, die doopte zonder volmacht. Na 
deze en andere beschuldigingen trokken zij zich terug en reisden 
af. (Dit is het getuigenis van de Doper, waarvan wij het verhaal 
vinden bij Joa. l, 19-27; boven zijn besproken de woorden 
waarmee Joannes het verhaal besluit: “Dit had plaats in Betanië, 
enz. ” 
Spoedig daarop kwamen er andere gezanten van het Sanhedrin en 
wel ten getale van twintig; zij waren uit alle standen, ook priesters 
met mutsen, brede gordels en lange stroken, die als manipels van 
de arm neerhingen en aan het benedeneinde ruig en behaard 
waren als pelswerk. Zij zegden hem zeer dringend dat zij 
kwamen met volmacht vanwege het voltallige Sanhedrin en dat 
hij er vóór moest verschijnen om zich te rechtvaardigen over zijn 
beroep en zending. Het was, beweerden zij, een bewijs dat hij 
Fascikel 10 
207 
 |