| 
            
             zonder opdracht handelde, dat hij niet gehoorzamen wilde aan het 
            Sanhedrin. Ik hoorde duidelijk dat Joannes hun verklaarde dat zij 
            moesten wachten en dat binnenkort Degene die hem gezonden en 
            hem volmacht gegeven had, tot hem zou komen. 
            Hij duidde Jezus ondubbelzinnig aan en zegde dat Hij te 
            Bethlehem geboren en te Nazareth opgevoed was, de wijk had 
            moeten nemen naar Egypte, enz. Nochtans had hij Hem nooit 
            gezien (cfr. Joa. 1, 31). 
            Zij brachten tegen hem in dat hij betrekkingen onderhield met 
            Die, van wie hij sprak, en dat zij elkander boden toezonden. Maar 
            Joannes antwoordde dat hij de boden, die zij naar elkander 
            zonden, aan hun blinde ogen niet kon tonen, dat zij voor hen niet 
            zichtbaar waren. Ik zag dat de gezanten hem erg ontevreden 
            verlieten. 
            279. 
            Uit alle gewesten komen talrijke groepen heidenen en Joden. Ook 
            zendt Herodes zeer dikwijls waarnemers om Joannes uit te horen 
            en hem dan te berichten wat hij gezegd en geleerd heeft. 
            Bij de doopplaats is nu ook alles veel sierlijker ingericht; Joannes 
            heeft met zijn leerlingen een grote tent opgericht, waarin de 
            zieken en afgematten gelaafd en ook onderricht worden; zij 
            zingen ook liederen; ik hoorde hen een psalm zingen van de 
            doortocht van de kinderen van Israël door de Rode Zee. (Wellicht 
            ps. 114 of de triomfzang van de Israëlieten na die doortocht uit 
            Exodus 15). 
            Langzamerhand wordt het daar een kleine stad van hutten en 
            tenten; ze zijn deels met vellen, deels met waterbiezen gedekt. 
            Er legert daar nu een grote karavaan van vreemdelingen van diep 
            uit het binnenland, waar de H. Driekoningen wonen (d.i. waar ze 
            zich gevestigd hadden na hun terugkeer van Bethlehem, 25 uren 
            ten westnoordwesten van Babylon). Ze hebben vele kamelen, 
            ezels en schone flinke paardjes bij zich (fasc. 5, nr. 134, voetnoot 
            301). Aldus trekken zij altijd naar Egypte; zij hebben zich allen 
            Fascikel 10 
            208 
             |