| 
			
			 - 
			3 van deze randdoorsnijdingen (op schets hierboven 1, 1, 1) 
			waren aan de noordkant, aan het noordelijk einde van het 
			waterbekken of vijver; langs deze liep het water er in en ze 
			waren zichtbaar. 
			- 
			2 andere, waardoor het (overtollige) water wegvloeide, waren 
			aan de zuidzijde van de bron en deze waren overdekt en (aan 
			de oppervlakte) verborgen, want aan deze zijde was de toegang 
			en de plaats van de handeling; daarom zag men hier het water 
			de bronrand niet omgeven. 
			- 
			Aan de zuidzijde leidden graszoden trappen (op schets, 4) 
			langs de schuine helling van de verdieping – ze was een halve 
			man diep – naar de bronrand. 
			- 
			Op de zuidoostrand van het watervlak was een driehoekige, 
			glanzende steen dicht tegen de boord van de bron ingevoegd; 
			één zijde lag tegen het water en de hoek tegen (of in) het land. 
			(De zijde van de steen was bespoeld door het water en de hoek 
			drong in het land). 
			- 
			De zijde van de bronrand, waarnaar de trappen afdaalden, was 
			iets hoger dan de noordelijke zijde, die voor de toevoer van het 
			water drie openingen had (1, 1, 1). 
			- 
			Op de zuidwestzijde van de bron- of vijverrand leidde een 
			afdalende trede (Stufe; op schets 2) tot het ietwat dieper 
			gelegen deel van het overige van de rand, en langs die kant 
			alleen ging men op deze rand. 
			- 
			In de bron zelf, vóór de driehoekige steen, stond een groene 
			slanke boom (en op de bodem lagen de 4 vierkante oude 
			heilige stenen) (5, 5, 5, 5). 
			291. 
			Het eiland was niet volmaakt effen, maar iets hoger in het 
			midden; deels bestond de bodem uit rots, deels ook uit zachte 
			plaatsen; het was met gras bedekt. 
			Fascikel 10 
			238 
			 |