| 
 293. 
Op enige afstand bemerkte ik op het water van de Jordaan de 
satan, een zwarte gedaante als een donkere wolk en in die wolk 
zag ik een gewemel ven afgrijselijk gewormte en zwart 
ongedierte, dat zich onrustig rond hem verdrong; het was als werd 
alle kwaad, alle zonde, alle gift uit het gehele gewest, op ‘t 
ogenblik dat de H. Geest zich uitstortte, in vormen zichtbaar en 
als vluchtte het in die donkere gestalte als in zijn oorsprong terug. 
Het was gruwelijk, maar het verhoogde (door zijn kontrast) de 
onbeschrijfelijke glans, de vreugde en klaarheid, die zich over de 
Heer en het eiland uitstortten. De heilige doopvijver schitterde tot 
op de bodem en alles schitterde op bovennatuurlijke wijze. 
Ook de 4 stenen, waarop de Verbondsark gestaan had, zag men op 
de grond van de put vreugdig blinken; en op de 12 stenen rondom 
de vijver, waarop de levieten gestaan hadden, schenen 
aanbiddende engelen te staan. 
Want de Geest van God had ten aanschouwen van allen 
- 
aan de levende Grondsteen, 
- 
aan de uitverkoren, kostbare Hoeksteen van de kerk 
getuigenis gegeven, waaromheen wij als levende stenen 
gebruikt 
- 
een geestelijk huis, 
- 
een heilig priesterschap moeten vormen, 
om Gode geestelijke offers door zijn lieve, welgevallige Zoon, 
te kunnen brengen. 
Nu ging Jezus de trappen op en begaf zich onder de tent bij de 
vijver en deed hier weer zijn klederen aan, die Lazarus in 
bewaring gehad en die Saturninus hier nu weer binnengebracht 
had. Aangekleed trad Hij uit de tent en omgeven door zijn 
leerlingen ging Hij staan op de open plaats van het eiland ter zijde 
van de middelste boom (waar ook de grond hoogst was). 
Met opgetogen vreugd richtte Joannes nu het woord tot het volk 
en legde getuigenis voor Jezus af. Hij verklaarde plechtig dat Hij 
Fascikel 10 
243 
 |