| 
 Hem eerbiedig en wierpen zich voor Hem neer, maar Hij deed 
hen vriendelijk opstaan. 
Zij die Hem eer bewezen, waren voorname lieden uit het dorp en 
zij ontvingen Hem in hun huis, doch de Farizeeën haalden Hem 
van daar af naar de synagoge. Zij waren Hem niet ongunstig 
gezind en verheugden zich er over een profeet in hun midden te 
hebben. Op de bekentenis evenwel van de leerlingen dat Jezus de 
zoon was van een timmerman van Nazareth, ontdekten zij veel in 
Hem, dat hun laakbaar scheen, hoewel zij hun mening voor zich 
bewaarden; zij hadden Hem voor een andere profeet gehouden 
(die meer aan hun opvattingen beantwoordde). 
Jezus sprak hun over de doop. Om Hem uit te horen 
vroegen zij welke doop de beste was, de Zijne of die van Joannes. 
Jezus herhaalde wat Joannes over zijn eigen doop en 
de doop van de Messias gezegd had (Mt. 3, 11; Joa. 1, 26- 
33). Hij voegde er nog aan toe: “Wie de doop van de 
Voorloper versmaadt, zal ook de doop van de Messias 
niet eren.” Hij zegde nochtans nooit: “Ik ben het.”, maar 
sprak altijd in de derde persoon, zoals daarna in het 
evangelie, waar Hij zich de Mensenzoon noemt. 
In het huis waarin Hij zijn intrek genomen had, nam Hij nog een 
maaltijd en vóór het slapengaan bad Hij gezamenlijk met 
zijn leeringen. 
Van Luz uit was Jezus zuidwaarts naar Ensemes gegaan. 
Bij Ensemes vloeide de Kedron. 
(Dit is foutief, moet zijn: niet de Kedron. – Het volgende is juist).    
De Kedron komt uit het dal, waar Judas zich verhangen heeft en 
vloeit naast de Olijfberg door het dal Josafat en verder dan 
oostwaarts om in de Dode Zee uit te monden. 
Het was hier een bergachtig gewest; het gebergte strekte zich 
opwaarts uit tot bij de berg Ammon bij de woestijn tegenover 
Fascikel 11 
253 
 |