De herder van dit huis was een ruwe, oude man, die ook nu Jezus
niet wilde ontvangen; hij was brutaal van manieren en
onverschillig, zoals men hedendaags ook soms wel een
zelfvoldane boer hoort zeggen: “Wat heb ik dit of dat nodig? ik
betaal mijn schulden en ga naar de kerk, laat me voor de rest met
rust.” En zo leven zij voor het overige gelijk zij willen. Zo was
ook de mentaliteit van de mensen van dat huis: “Wat hebben wij
weer nieuwigheden nodig, mopperden zij, wij hebben onze wet,
die van Mozes komt en deze heeft God geopenbaard en ons
gegeven en verder behoeven wij niets.”
Toen sprak Jezus hun van de gastvrijheid en
barmhartigheid, die alle heilige oudvaders beoefend
hadden; want waar zou de zegen zijn, welke die
voorvaderen ontvingen, waar zou datgene zijn,
waardoor de zegen bewaard bleef, indien Abraham
de engelen afgewezen had, die hem de zegen
brachten? (Gen. 18; cfr. fasc. 1, nrs. 25-26).
De Heer zegde hun ook in parabelen: “Wie de Moeder
met het Kind onder het hart wegzendt, wanneer zij
vermoeid van de reis aan de deur aanklopt, en wie
de man bespot, die ootmoedig om een onderkomen
smeekt, die zal ook de Zoon verstoten en meteen het
Fascikel 11
257
|