grond; zij droegen korte wambuizen, meest van schaapsvellen,
enige op de borst open, andere gans toe; ze hingen tot op hun
knieën en enige hadden zakken dwars van hun schouders hangen
(cfr. fasc. 2, nr. 60).
Zij begroetten Jezus met psalmwoorden die de komst van de
verlosser voorspellen en waarin Israël aan God zijn dank
uitspreekt voor de vervulling van de Belofte. Jezus ging zeer
vriendelijk met hen om en sprak hun van hun geluk
tot de herdersstand te behoren; Hij leerde hier en
daar in de hutten, die hier en daar in het brede weidendal
verspreid lagen, en dit meestal in parabelen aan hun
herdersbedrijf ontleend.
Hierop trok Hij met hen verder door het dal in de richting van
Bethlehem, naar de herderstoren (beschrijving in nr. 119).
Fascikel 11
269
|