| 
 gemeenzaam en zonder zelfrespect gesproken had; daarom 
vreesden zij dat Hij met al dat gespuis wel een staatsgreep in de 
zin kon hebben. Enigen uitten het vermoeden dat Hij wellicht een 
onderschoven kind was en dat Hij op zekere dag het masker zou 
afwerpen en zich voor een koningszoon verklaren; dit leidden zij 
af uit sommige parabels, die zij verkeerd interpreteerden. 
“Hij zal, redeneerden zij, een geheim onderwijs bekomen hebben 
en van wie kon dit zijn dan van de duivel, want Hij zonderde zich 
dikwijls af en ging ‘s nachts alleen in de wildernissen (de 
verblijfplaatsen van de duivelen) en op de heuvelen.” 
Onder deze 20 waren er nochtans verscheidene die Jezus en de 
zijnen beter kenden, die reeds onder de indruk van zijn woorden 
gekomen, ja, zelfs heimelijk vrienden van Hem geworden waren; 
doch zij spraken de anderen niet tegen om Jezus en zijn leerlingen 
te kunnen dienen; ook brachten zij Hem daarna van alles op de 
hoogte; en zo werd eindelijk de hoge uitspraak van de 20, gelijk 
men hun mening en besluit ongeveer placht te noemen, in 
Jeruzalem verspreid: “Jezus had onmiskenbaar onderricht van de 
duivel ontvangen.” (cfr. Joa. 8, 48). 
Joannes de Doper. – 
Ook nu weer brachten leerlingen van Joannes aan hun meester het 
bericht over van Jezus’ doop te Gilgal en zij stelden hem dit voor 
als een inbreuk op zijn rechten. Maar hij zette hun opnieuw, nu 
voor de zoveelste maal uiteen, en dit met de diepste 
zelfvernedering, dat hij weldra de plaats voor zijn Heer zou 
verlaten, daar hij slechts diens voorloper en wegbereider geweest 
was; doch dit wilde er bij de leerlingen niet in. 
Fascikel 11 
305 
 |