background image
De overvaart duurde wel een goed kwartier, want het water
stroomde hier zeer geweldig103 en men moest een eind opwaarts
varen en zich dan schuin laten afdrijven. De plaats waar zij
naartoe vaarden, lag niet rechtover het afvaartpunt104.
103 Bijzonderheden over de Jordaan zijn reeds gegeven in fasc. 8 (VI. De
Jordaanvallei). – Hier nog een paar andere.
De bochten verdriedubbelen zijn lengte. Kenmerkend voor de stroom zijn
zijn geweldige stroming, zijn watervallen en stroomversnellingen. De naam
Jordaan, d.i. ‘de geweldige’, ‘onstuimige’, wijst op deze eigenschap.
“Op weinige plaatsen kan men tot bij het water komen, want de
oeverwanden verheffen zich steil; het water is witachtig grauw of grijs; zijn
loop is meestal hevig, doch telkens als hij voor een van zijn talloze
krommingen komt, wordt hij rustiger.” (Kopp, 142).
Praktisch is de stroom onbevaarbaar: een Amerikaanse expeditie, die de
stroom van het Meer tot de Dode Zee afvaarde, telde 27 gevaarlijke
stroomversnellingen en nog veel andere van minder belang.
Onder de gevaarlijke waren er sommige 15 voet hoog.
Dit gevaar wordt nog vergroot, door de vele klippen en ontelbare rotsen, die
gedeeltelijk boven het water uitsteken en gedeeltelijk onder het watervlak
blijven. De bodem is soms een naakte rots, elders is hij met een laag slib
bedekt. “Op deze plaats,” zegt de zienster, “was de Jordaan zeer geweldig.”
Dit was bij het wad Ghoranijeh of even meer noordelijk, waar de stroom
zonder kronkeling een km ver naar het zuidoosten vloeit.
Hier zal Jezus de stroom overvaren.
104 Zij staken de stroom schuin over. – Op de wijze waarop men een stroom
overstak, is reeds een bemerking gemaakt in fasc. 6, nr. 145, voetnoot 327.
De beschrijving van de plaats waar Jezus op het vlot treedt, lezen wij in D.B.
Jourdain, c. 1736: “De Westoever van de stroom is open, d.i. zonder
struikgewas; de oever is ook laag en mooie tamarisken maken van die
plaats een kleine oase. De stroom is er geweldig en de oostkust er
tegenover is steil; ook neemt de stroom hier de richting naar het zuidoosten.”
Alles maakt een schuine overvaart hier dus noodzakelijk.
Over een analoge plaats aan de Tigris zegt O. Dapper: “De vier riemen op
de hoeken van het vlot zijn onvoldoende om de snelheid van de stroom te
trotseren. Indien men bijgevolg de overkant wil bereiken, is men
genoodzaakt 400 stappen stroomopwaarts af te steken en zelfs dan nog
loopt men gevaar te landen verre beneden de plaats, waar men begeert aan
wal te treden, en daar moet het vlot nog door tal van mensen
Fascikel 11
307