Vasten – eerste en tweede dag.
337.
27 oktober, Sabbat. –
Ik zag Jezus in de spelonk met uitgestrekte armen
knielen en zijn hemelse Vader vurig smeken om
kracht en troost tegen die berg van lijden die vóór
Hem oprees; Hij zag zijn gehele lijden voorop (dus nu
reeds zoals in de Olijfhof) en Hij bad om de nodige
genaden voor iedere pijn.
Ik had dit visioen van twee uur tot een kwartier vóór vijf in de
morgen; het was zo rijk aan inhoud en bijzonderheden, het leerde
mij zoveel, als had ik er een jaar lang op geschouwd; ik zag alle
kommer, alle lijden van Jezus tot zijn dood toe in beelden
weergegeven.
Geheel overweldigd smeekte Hij dringend tot Zijn
Vader om kracht, en ik zag Hem ook troost,
versterking en verdiensten voor elke smart
ontvangen.
Ik zag een witte lichtwolk, zo groot als een kerk, over Hem
neerdalen en na zijn verschillende gebeden naderden tot Hem
meerdere slanke, geestelijke gestalten, die in zijn nabijheid een
menselijke gedaante kregen; deze eerden Hem en brachten Hem
een troost of een belofte, een hoopvol vooruitzicht; wat en hoe ik
alles zag is mij onuitsprekelijk.
Ik zag dat Jezus hier in de woestijn alle troost, alle hulp, alle
zegepraal in de bekoringen voor ons verwierf, de verdiensten van
onze strijd en zegepraal betaalde, de waarde van onze
verstervingen en vasten voorbereidde.
Ik zag dat Hij hier al zijn toekomstige arbeid en lijden aan God de
Vader opofferde, om de latere ‘arbeid in geest en gebed’ van allen
die in Hem geloven zouden, verdienstelijk te maken.
Fascikel 11
334
|