| 
 Jezus’ lijden wordt hem getoond. 
338. 
31 oktober. – 
Tot vier uur in de morgen duurde mijn nachtelijk visioen; het 
geschiedde als volgt. 
Ik kwam tot Jezus in de spelonk; ik zag ze thans ruimer, want 
gisteren had ik Jezus slechts van bij de ingang gezien. Er was in 
de spelonk een gat, waardoor een ruwe, koude wind 
binnenwoei113. In deze tijd van het jaar was het hier zeer koud en 
nevelig. De spelonk was ruw en van rots en ook de grond zeer 
ongelijk; ze was van bontgeaderde steen. Gepolijst zou ze er als 
geschilderd uitgezien hebben. De rots of heuvelhelling waarin de 
spelonk was, was in de omtrek met enig struikgewas begroeid; 
ook lagen daar rotsstukken die er bijna als struikgewas uitzagen. 
De spelonk was zo ruim dat Jezus op een plaats kon knielen en 
liggen zonder zich onder de opening te bevinden. 
Op het ogenblik van mijn aankomst in de spelonk lag Jezus op 
zijn aangezicht; ik stond lang bij Hem en bekeek zijn blote 
voeten; zijn kleed reikte slechts tot zijn enkels; ze zagen rood en 
waren door de ruwe wegen gewond, want hij had barvoets de 
woestijn doorkruist (nr. 335). Ik zag Jezus zich nu eens 
oprichten, dan weer op zijn aangezicht liggen 
113 Ruwe koude wind. – Hier weer blijkt het dat de winter dit jaar vroeg 
begon; hier echter een kort woord over NACHTkoude. Zelfs in de zomer kan 
ze zich acuut laten voelen; het temperatuurverschil tussen dag en nacht is 
aanzienlijk. “Het is bekend hoe scherp de lucht ‘s nachts kan zijn, vooral op 
de bergen. Een brandende daghitte kan vrij vlug in een snerpende nachtkou 
overgaan.“ 
Men leest in D.B., Moab, c. 1153: “Feitelijk is het klimaat in het bergland van 
Moab gematigd. Twee jaren op drie krijgt men er sneeuw, doch zelden 
tweemaal in hetzelfde jaar; dan bedekt ze geheel de hoogvlakte en kan zich 
langer dan 8 dagen handhaven … De oostwinden zijn gloeiend in de zomer, 
maar vinnig koud in de winter …” 
Fascikel 11 
338 
 |