| 
 1 november = 1 Markeswan; Nieuwe Maan. – 
Niets over Jezus’ vasten meegedeeld.   
339. 
2 november; zevende dag. – 
Bij de Heer komend, zag ik Hem in gebed op de grond 
gelegen. De duivel had opvolgenlijk de verschijningen van 
zeven tot negen leerlingen naar de berg gezonden; zij kwamen een 
voor een in de spelonk en zegden dat Eustachius hun meegedeeld 
had dat zij Hem hier zouden vinden; zij hadden Hem zo angstvol 
gezocht; zij baden Hem zichzelf hierboven toch niet geheel te 
ondermijnen en hen niet te verlaten; er werd zoveel in zijn nadeel 
gepraat; Hij mocht zijn goede naam niet zó laten bezwadderen, 
maar moest zich komen rechtvaardigen. Jezus antwoordde 
hier niets anders op dan: “Wijk van Mij, satan, het is 
nu de tijd daartoe niet.” En hierop verdwenen zij allen. 
3 november; Sabbat. – 
Ik zag de Heer in gebed in de spelonk op zijn 
aangezicht liggen. Vervolgens afwisselend knielen, 
rechtstaan en ook wel eens op zijn zijde liggen. 
Ik zag een zeer zwakke, afgematte, eerbiedwaardige grijsaard 
moeizaam de berg opklimmen; hij scheen het zo lastig te hebben 
en zo afgemat te zijn; ik kreeg er werkelijk medelijden mee; hij 
naderde de spelonk en met een luide zucht van vermoeidheid zonk 
hij bij de ingang van de grot ter aarde neer en lag in onmacht. Het 
smartte me bijna dat Jezus hem niet hielp; Jezus bezag hem 
niet eens. 
De oude richtte zichzelf weerom op en zegde tot Jezus dat hij een 
Esseen van de Karmelberg was; hij had van Hem gehoord en was 
Hem ten koste van dodelijke vermoeidheid hier komen opzoeken; 
hij bad Jezus even naast hem te willen zitten en hem een 
onderhoud over heilige onderwerpen toe te staan; bidden en 
Fascikel 11 
343 
 |