| 
 Sinds Jezus naar de woestijn gegaan was, hadden droefheid en 
angst hem niet verlaten; hij vroeg zich kommervol af of hij Hem 
nog weerzien zou en hij worstelde tegen zijn twijfel. Hierover 
sprak hij met zijn (halve) broer. 
1 december = 2 Kislew; Sabbat. – 
Satan kwam ook in de gedaante van een reiziger tot Jezus en 
vroeg Hem of Hij niet van de verlokkende, sappige druiven mocht 
eten, die daar in de nabijheid stonden; ze schenen zo goed te zijn 
tegen de dorst. Jezus antwoordde niet en keek zelfs niet 
in zijn richting. 
2 december. – 
De volgende dag bekoorde hij Jezus op dezelfde wijze met een 
bron. 
3 december. – 
Heden middag zag ik satan tot Jezus in de spelonk naderen; hij 
kwam als een kijk- of panoramakundige en zei dat hij tot Hem 
kwam als tot een hooggeleerde, aan wie hij een staaltje van zijn 
eigen kunst wilde laten zien; Hij moest maar eens, als het Hem 
beliefde, in zijn kijkapparaat zien; het hing aan zijn hand; het was 
een soort kaleidoskoop en geleek op een grote bol of liever nog 
meer op een ronde vogelkooi. Jezus zag niet naar hem 
om, keerde hem de rug toe en ging buiten de spelonk; 
dit was de eerste keer dat ik hem deze zag verlaten. 
Ik heb gezien wat er in die kijkkast was; men zag daarin een rijke 
weelderige natuur; de blik verloor zich in allerliefste, 
overheerlijke tuinen, vol dicht en lommerrijk groen en gebladerte, 
op rijk beladen vruchtbomen, zeldzaam grote, sappig gezwollen 
druiven, en daartussen zag men koele bronnen. Alles vertoonde 
Fascikel 11 
356 
 |