zich dichtbij, als lag het voor het grijpen, en dit in zulk een
verscheidenheid en afwisseling, dat het ene al schoner en
verlokkelijker was dan het ander. Maar Jezus keerde satan
de rug en aanstonds week de boze geest.
Dit was nogmaals een bekoring om Jezus zijn vasten te doen
onderbreken, want nu begon Hij grotere honger en dorst te voelen
dan ooit in de vorige dagen (cfr. postea esuriit, Mt. 4, 2).
Satan weet helemaal niet met wie hij in Jezus te doen heeft; hij
kent wel de voorzeggingen over Hem en voelt ook dat die
geheimzinnige godsman macht op hem heeft, maar hij weet toch
niet dat Hij God is, dat Hij de Messias is, wiens werk en zending
niet verhinderd kunnen worden; daar hij Hem ziet vasten, de
bekoring verduren, honger lijden, daar hij Hem zo arm en in vele
dingen zo lijdend, zo echt menselijk ziet (cfr. fasc. 9, nr. 230),
blijft Jezus’ Godheid hem verborgen.
Satan is hierin gedeeltelijk zo verblind als de Farizeeën; hij houdt
Hem dus enkel voor een heilig mens die hij heel zeker kan
bekoren en tot val brengen.
De drie grote bekoringen.
(Mt. 4, 3-11; Mk. 1, 12-13; Lk. 4, 1-13).
4 december. –
Ik zag Jezus lastig gevallen en hevig bekoord
worden; Hij leed grote honger en dorst. (God beschikte
het zo dat zijn mensheid, wellicht door vermindering van
gevoelige troost, de honger kwellender voelde.) Ik zag Hem
verscheidene malen buiten de spelonk.
Tegen de avond zag ik satan als een grote sterke man naar Jezus
komen. Ik zag dat hij aan de voet van de berg twee stenen van de
grond opnam en er mee naar boven ging; ze hadden de lengte van
kleine broden, met dit verschil dat ze hoekig waren, doch ik zag
Fascikel 11
357
|