background image
met Katarina tot nog toe de woestijn van Jericho en ook van
Efraïm noemden. Deze woestijn is het meest noordelijk gedeelte
van de beroemde affreuze woestijn van Juda, die zich in het
zuiden tot voorbij de Dode Zee verlengt.
Naar het westen echter gaat de bodem snel opwaarts, terwijl hij
oostwaarts verschrikkelijk steil naar de vlakte van Jericho afdaalt.
Reeds in de eerste eeuwen van het christendom trok het heilig
karakter van de berg met zijn vele grotten en cellen talrijke
kluizenaars aan, zodat er kunstmatige grotten bijgehouwen
moesten worden.
In de 4e eeuw geleek deze ontoegankelijke en onbewoonbare berg
op een volkrijke stad. Hij droeg toen de naam Doeka, die
dezelfde naam schijnt te zijn als de Bijbelse naam Doch; deze
schijnt nog voort te leven in de naam van de bron Ain ed-Doek,
die ontspringt aan de noordoostvoet van de berg.
In 1874 kwam Qarantania in de handen van Orthodoxe Grieken;
zij bouwden er in 1895 een oud vervallen kloostertje tot een ruim
klooster uit; het verheft zich anderhalve km ten westen van oud-
Jericho of tell es-Soeltan.
Vanop deze heuvel gezien, schijnt het klooster schilderachtig aan
de berg opgehangen te zijn tegen de rotswand; het bevindt zich bij
een groep grotten, waarvan éne sedert de 4e eeuw beschouwd
wordt als de spelonk van Jezus’ veertigdaagse vasten;
ze bevindt zich vóór het klooster en achter een kapel, die de
Grieken in 1902 bouwden.
De berg is vol grotten: wanneer men aan de voet van de berg
noordwaarts gaat, bemerkt men in de oostwand 30 à 40 grotten,
hetzij natuurlijke, hetzij kunstmatige. In de zuidwand, langs en
boven de wadi Denoen en Retma zijn de spelonken niet minder
talrijk.
Een smal bergpad leidt naar het klooster en de spelonk van het
vasten langs duizelingwekkende diepten.
Vóór de bouw van het nieuwe klooster was dit pad niet alleen
Fascikel 11
376