375.
Natanael was een vlug en lustig man, maar anderzijds standvastig
en vast in zijn mening, doch ook hierin zeer redelijk en
rechtschapen. Hij zei tot Filippus: “Wat goed dat de moeite
waard is, kan er uit Nazareth komen?” Hij kende trouwens de
treurige befaamdheid van de Nazarethanen: hun scholen
kenmerkten zich meer door gekibbel en geest van tegenspraak dan
door grondige wijsheid; hij dacht: een leraar die daar zijn
opleiding en vorming gekregen heeft, kan wel aan mijn
eenvoudige, ongeschoolde vrienden behagen, maar kon niet hem
noch zijn aanspraken op degelijkheid van leer bevredigen.
Filippus echter antwoordde dat hij toch maar eens zou komen zien
wat voor een man die Jezus was, want, besloot hij: “Hij is op weg
naar Kana en komt hier aanstonds voorbij.”
Nu kwam Natanael met Filippus naar beneden en zij volgden de
korte zijweg, waaraan het huis gelegen was een weinig bezijden
de grote landweg op Kana. Hier, waar de zijweg zich met de
landweg verenigt, stond Jezus met enige leerlingen te wachten.
Hoewel Filippus vroeger zeer vreesachtig was geweest, was hij
nu, sedert Jezus hem geroepen had, zeer vrijmoedig en
vertrouwvol. Terwijl hij met Natanael tot Jezus naderde, zegde
hij met een luide stem: “Meester, ik breng U een man, die me
vroeg wat er speciaal goeds uit Nazareth kan komen?”
Natanael trad nu vóór Jezus en op hetzelfde ogenblik zei Jezus
tot de leerlingen die Hem omringden: “Ziet ge, dit is
nu een keer een ware Israëliet, in wie geen valsheid
is!” Jezus zegde dit zeer vriendelijk en liefdevol.
Verwonderd reageerde Natanael: “Waar vandaan kent U mij?”
Hiermee wilde hij zeggen: “Hoe weet U dat ik rechtschapen,
oprecht en zonder valsheid ben, aangezien wij nog nimmer met
elkander gesproken hebben?” Hierop zegde Jezus: “Ik heb
u reeds gezien. Eer Filippus u is komen roepen, zag ik
u reeds (die keer) daar onder de vijgenboom staan!”
Fascikel 12
429
|