Onder meer trok men haar een gouden trechtervormig kapje van
haar middelvinger, dat er als een vingerhoed op zat; voorts
ontdeed men haar van kettingen, sierspelden, die zij op de borst
droeg, en van armbanden om haar te verlichten; zij behield van
haar kleinodiën niets op zich dan de trouwring op haar
linkerringvinger, die de H. Maagd haar geschonken had, en een
gouden juweel dat aan haar hals hing en bijna de vorm van een
gespannen boog had. In het grote vlak van dit hangjuweel was
een bruin vlakje van een zekere materie ingezet, gelijkend op die
in de trouwring van Maria en Jozef, en daarop was een liggende
figuur afgebeeld, die vóór zich een bloemknop hield en
beschouwde.
Het eigenlijke wonder.
386.
Op het spel in de lusthof volgde het bruiloftsmaal.
De grote zaal van het feesthuis vóór de versierde haardmuur was
in een middenruimte en twee zijruimten ingedeeld door twee lage
schermen, zodat de aan tafel aanliggende gasten elkander
gemakkelijk konden zien. In elke ruimte stond een lange, smalle
tafel. Jezus had zijn plaats in de middenruimte aan het hoofd van
de tafel; zijn voeten waren naar de versierde haardplaats gekeerd.
Aan deze tafel hadden ook Israël hun plaats, de vader van de
bruid, de mannelijke verwanten van Jezus en van de bruid, en ook
Lazarus. Aan de tafelen ter zijde lagen de overige mannelijke
bruiloftsgasten en leerlingen aan.
De vrouwen zaten in de ruimte achter de vuurplaats, maar
konden toch al Jezus’ woorden horen. De bruidegom
diende de tafel, maar toch was er ook een spijsmeester met een
voorschoot en nog enkele andere tafeldienaars. De bruid met
enige dienstmeiden bediende de tafels van de vrouwen.
Fascikel 12
452
|