21 januari. –
Geen mededelingen.
Dode Zee. - Melchisedek.
398.
22 januari. –
Op 22 januari, duurde, naar ik zag, het dopen voort.
Jezus is met verscheidene leerlingen van de doopplaats zuidwaarts
gegaan naar de westkant van de Dode Zee, waar Melchisedek zich
opgehouden heeft, toen hij de Jordaan en de bergen afmat. Verre
voorvaders van Abraham had hij in deze streek gebracht155 doch
hun stad is met Sodoma en Gomorra ten onder gegaan.
Nu zag men hier te midden van een somber gewest, dat zich
kenmerkt door zwarte en verscheurde rotsen en ruime spelonken,
de overblijfselen van de verwoeste stad Hasason-Tamar; de ruïnes
155 Verre voorvaders van Abraham. – Uit het onderzoek van de grotten in de
vallei Moerabbat en in de omgeving is gebleken dat in dat gewest mensen
gewoond hebben op verschillende tijdstippen tussen 3500 jaar vóór Christus
en 1500 na Christus. (cfr. Rev. dioc. Tournai, 1953, blz. 477).
De vallei Moerabbat ligt zowat 4 km ten noorden van Hazazon.
In D.B. Arabie, c. 864 wordt gesproken van een inwijking in Palestina van
Abrahamieten onder de westerse Semieten omstreeks 2100 vóór Christus.
Doch dewijl (= aangezien, omdat) Abraham niet zo vroeg, maar eerst
omstreeks 1650 in Kanaän kwam, zou men die inwijkelingen niet kunnen
beschouwen als behorend tot de voorvaderen van Abraham waar K. hier van
spreekt?
Wanneer Diodoor van Sicilië en Strabo (63 vóór Christus – 20 na Christus)
de asfalt-inzameling op de Dode Zee door de inlanders van dit gewest
beschrijven, noemen zij hen niet ‘Joden’, maar ‘de wilde bewoners van dit
gewest’, of ook ‘barbaren’ zonder andere koophandel dan die in asfalt (cfr.
Guérin, Sam. I, 69, 70).
Fascikel 12
489
|