background image
van ravijnen maakten deze woestijn tot een verblijf van jakhalzen en
allerhande wilde dieren en nog wilder struikrovers. Arenden zweven boven
de bergen, als wachtten en loerden zij op een prooi, op het lijk van een
roekeloze reiziger, die zich zonder begeleider door de engte waagt en zijn
vermetelheid wellicht met de dood moet bekopen. Ook lokaliseert de traditie
hier de scène van de parabel van de barmhartige Samaritaan, een
parabel die volgens menig exegeet een ware geschiedenis geweest is.
De resten van Adoemmim vindt men op een heuvel, halverwege tussen
Jericho en Jeruzalem. Het heet nog met zijn oude, gearabiseerde naam ed-
Demm, dat afgeleid is van het Hebreeuws ‘DAM’ = bloed; meervoud:
‘Dammim’.
De zienster meent verband te zien tussen de naam bloed en de
bloedvergieters, die hier boete deden.
Sommige geleerden echter verklaren de naam door de rode kleur van enige
rotsen, die sterk afsteekt tegen de eentonig grijze kleur van de gehele
omgeving.
Reeds de Romeinen hebben te Adoemmim ter bewaking van de doorgang
een castellum of burg gebouwd.
Eusebius en Hiëronymus maken er melding van. De kruisvaarders hebben
de vesting hersteld en de overblijfselen heeft V. Guérin beschreven in deel II
van Samarie, blz. 154.
500 meter ten zuidwesten van ed-Demm ligt aan de weg de gekende
herberg van de barmhartige Samaritaan, in het Arabisch Khan el-Hatroer
geheten.
Fascikel 12
500