Zij staan hier onder bewaking, tot zij, hetzij zich gebeterd hebben,
hetzij (als beternis uitblijft) zij na die tijd als slaven tot zware
arbeid in steengroeven en op het land veroordeeld worden.
Wegens die bestemming had men deze plaats de ‘rode, bloedige
klimweg’ genoemd (der Steg der Roten, der Blutigen). Deze
veiligheidsplaats bestond hier reeds vóór David.
Na Jezus, onder de eerste vervolging van de Gemeente verloor ze
dit voorrecht (of hield men er geen rekening meer mee). Later
werd er een versterkt klooster als een vesting door de eerste
broeders van de H. Graforde gebouwd.
Zij verstaat hieronder een genootschap tot bewaking en verering
van het H. Graf; zij zag dat het ontstaan was onder de eerste
bisschoppen van Jeruzalem.
Van Jericho tot bij de Olijfberg stijgt de weg ononderbroken, d.i. van 258 m
onder de zeespiegel tot 750 m erboven.
***
Adoemmim is geen van de 6 toevluchtsteden, die in Josuë 20 genoemd zijn.
In zulke steden vond iemand een veilig onderkomen die toevallig en
onvrijwillig iemand de dood had veroorzaakt.
In de mening van de Semieten moesten de verwanten van de gedode de
doder, ook de onschuldige, met de dood straffen.
In Deut. 19, 8-10 schijnt gezegd dat later nog andere vrijsteden bij de reeds
bestaande gevoegd mochten worden.
Zulk een stad schijnt Adoemmim te zijn geweest, met dit verschil dat er
reeds een evolutie in de mentaliteit had plaats gevonden: ook schuldige
misdadigers konden zich daar veilig stellen, indien zij in een
verbeteringsschool hun wil om zich te beteren, bewezen.
Dit schijnt ten minste de voorstelling van de zienster te zijn; het komt
overeen met wat wij lezen in Guides bleus, Israël, blz. 183.
Door de auteur, een geleerde Jood en op de hoogte van de oude joodse
gebruiken, wordt daar gezegd, naar aanleiding van de vrijstad Kedes: “Het
werd een van die toevluchtsteden waarin een misdadiger, un criminel,
asielrecht kon opvorderen”.
Fascikel 12
502
|