verschijnt; de oude wijke voor de nieuwe; de
werkelijkheid vervange voortaan de zinnebeelden.
Het was ongeveer dit wat Jezus zegde.
Zij vroegen Hem waar vandaan Hij dit alles wist, en Hij
antwoordde hun dat zijn Vader Hem dit bekend
gemaakt had, zonder te verklaren wie Hij door zijn Vader
bedoelde; Hij sprak gewoonlijk in algemene
bewoordingen over dit punt. De Farizeeën waren
verbitterd en toch vol afgedwongen bewondering en zij durfden
niets tegen Hem ondernemen.
Het was eigenlijk aan leken verboden in dit deel van de tempel te
komen, doch Jezus ging er binnen als een Profeet (cfr. fasc. 7, nr.
199, voetnoot 421).
In zijn laatste jaar heeft Hij daar zelfs geleerd.
Na de sabbat ging Jezus naar Betanië. Gedurende Jezus’
tegenwoordig verblijf hier te Betanië heb ik Hem tot nog toe niet
met de stille Maria zien spreken; ik vermoed dat haar einde nabij
is; er schijnt iets aan de hand met haar. In haar toestand is
verandering ingetreden; zij ligt ter aarde op een bed van grauwe
dekens en dienstmaagden houden haar in hun armen; zij verkeert
in een toestand van onmacht. De uitwendige wereld schijnt haar
minder vreemd geworden; zij zal op aarde nog heel wat te lijden
hebben. Zij was voortijds voortdurend in geestverrukking en met
de geest afwezig. Niets van de wereld wetend, zag zij Jezus en
alle anderen zonder er zich aan te storen en zonder grote smarten;
zij woonde in haar kamer als op een wondervolle zilverberg; alles
was zo ruim en zo schoon rondom haar, maar nu schijnt zij meer
in het aardse leven teruggeplaatst; zij zal nu vernemen dat Jezus,
die hier in Betanië is, die in haar tijd en nabijheid leeft, dezelfde is
die zo bitter zal moeten lijden. In dit leven zal zij nog de smarten
van het mede-lijden in haar lichaam te verduren krijgen en dan zal
haar uur van sterven komen.
Fascikel 13
595
|