Slachting van de paaslammeren in de tempel.
449.
10 april = 14 Nisan; daags vóór Pasen. –
Aldoor dodelijk ziek kon de zienster slechts het volgende meedelen:
Jezus was heden niet in de tempel, maar te Betanië. Toen ik zag
dat zich weer vele kramers in het tempelvoorhof van de
biddenden gewaagd hadden, dacht ik: Was Jezus maar hier, ze
zouden er niet heelhuids van af komen.
Na de maaltijd werden in de tempel de paaslammeren geslacht.
Dit geschiedde met een onbeschrijfelijke orde en vaardigheid.
Ieder kwam met zijn lam op de schouders, zij stonden
gerangschikt en ieder had plaats genoeg, want zij konden aan 3
zijden (noord-, oost- en zuidkant) om het altaar staan. Alleen naar
de kant van de eigenlijke tempel stond geen volk.
Vóór de slachters waren baliën (= een tobbe, bak) en toerustingen
opgericht, voorzien van het nodige voor een haastige slachting; zij
stonden nochtans zo dicht, dat het bloed van het ene lam de
slachter van het andere bespatte; hun klederen waren vol bloed.
De priesters stonden in vele rijen tot bij het altaar; de volle en
ledige bloedbekkens gingen vlug van hand tot hand. Om beter de
ingewanden uit de lammeren te kunnen halen, duwden en drukten
de Israëlieten die op een eigen manier en rukten er dan de
ingewanden met één greep uit, geholpen door een buurman die
het lam vasthield.
Ook ging het afstropen van de huid zeer vlot; zij maakten eerst
een bepaald punt van de huid los en maakten dit vast aan een
ronde stok, die zij mee hadden. Dan hingen zij het lam om hun
hals vóór de borst en draaiden de stok met beide handen rond,
zodat de huid op de stok gerold werd.
Tegen de avond was het slachten afgelopen; ik zag een bloedrode
avondhemel.
Fascikel 13
602
|