Vanaf Christus’ tijd tot heden toe is het hele Oosten er vol van geweest,
zoals nu in het Westen de lijkwade van Turijn de grootste vermaardheid
geniet.
Voor de geleerden staat de authenticiteit van de briefwisseling onvoldoende
vast. Zij erkennen de oprechtheid van Eusebius als historicus.
Zo heeft hij wel die oorkonden gezien en ze zelf uit het Syrisch vertaald,
maar hijzelf, beweert men, heeft iets als echt beschouwd, wat gefingeerd
(= verzonnen, fictief) was. Maar toegegeven dat men aan de 2 korte briefjes
een uitgebreider vorm gegeven heeft, daaruit volgt geenszins dat er geen
enkele woordenwisseling tussen Jezus en Abgar plaats gehad heeft.
Onze Katarina komt hier nogmaals door haar verhaal een oeroude traditie
bevestigen en dit geschiedt weer, zoals altijd, op haar eigen, oorspronkelijke,
onafhankelijke, persoonlijke, matige wijze.
***
Nu nog een woord over de wonderbare afbeelding en haar latere
lotgevallen. Na de bekering, genezing en doop van Abgar door Taddeüs
verhaald te hebben, vervolgt P. Kochem in zijn groot Christusleven – hij
steunt vooral op de kerkgeschiedschrijver Nikeforus:
“Vóór de stadspoort van zijn residentiestad Edessa stond op een zuil een
afgodsbeeld, dat allen die de stad binnentraden, moesten vereren.
Nu liet de vorst in zijn ijver dit beeld omver halen om de afbeelding van
Christus’ gelaat, dat in een gouden (vergulde?) omlijsting gevat was, er voor
in de plaats te stellen, met het bevel voor alle voorbijgangers of
stadsbezoekers er eer aan te bewijzen.
Dit bevel bleef gehandhaafd tot de dood van zijn zoon, maar zijn kleinzoon
verloor weer het christelijk geloof, keerde terug tot de afgodendienst en wilde
het heilig Christusbeeld wegnemen en verbranden.
Doch eer het zover was, nam de bisschop het beeld weg en verborg het in
de stadsmuur; hij plaatste er een brandende lamp voor en liet een blind
venster, dat in de muur was, dicht metselen.
Na verloop van eeuwen wist geen mens meer te zeggen waar de afbeelding
heen gekomen was.
In de 7e eeuw belegerde Chosroës, na vele andere steden veroverd te
hebben, ook Edessa. In deze nood schreef de toenmalige bisschop een
vastendag uit.
Op zekere nacht verscheen hem de H. Maagd, die hem beval het doek met
het gelaat van Christus te nemen en het in processie rond te dragen,
om van de vijand bevrijd te worden.
Fascikel 13
634
|