background image
Deze gaf hun het antwoord dat in het evangelie staat (Joa. 3, 25-
36).
Het getuigenis van Johannes over Jezus
22. Daarna ging Jezus met zijn discipelen naar het land van Judea en Hij vertoefde daar met
hen en doopte.
23. Doch ook Johannes doopte, te Enon bij Salim, omdat daar veel water was, en de mensen
kwamen daar en lieten zich dopen;
24. want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.
25. Er rees dan geschil tussen de discipelen van Johannes met een Jood over de reiniging.
26. En zij kwamen tot Johannes en zeiden tot hem: Rabbi, die met u was aan de overzijde van
de Jordaan en van wie gij getuigd hebt, zie, die doopt en allen gaan tot Hem.
27. Johannes antwoordde en zeide: Geen mens kan iets aannemen, of het moet hem uit de
hemel gegeven zijn.
28. Gij kunt zelf van mij getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor
Hem uit gezonden.
29. Die de bruid heeft, is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom, die erbij staat en
naar hem luistert, verblijdt zich met blijdschap over de stem van de bruidegom. Zo is dan deze
mijn blijdschap vervuld.
30. Hij moet wassen, ik moet minder worden.
31. Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt van de
aarde.
32. Die uit de hemel komt, is boven allen; wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij en
zijn getuigenis neemt niemand aan.
33. Wie zijn getuigenis aanvaardt, heeft bezegeld, dat God waarachtig is.
34. Want Hij, die God gezonden heeft, die spreekt de woorden Gods, want Hij geeft de Geest
niet met mate.
35. De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven.
36. Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het
leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
Uit: NBG-vertaling 1951
Deze twist over het verschil van reiniging in beide doopsels, het
gunstig, nadrukkelijk en gezagvol getuigenis van Joannes ten
gunste van Jezus en de grote toeloop naar de doopplaats van Jezus
verwekten een nieuwe woede bij de Farizeeën, en eenparig
maakten zij een plan op om Jezus en zijn leerlingen te vervolgen,
tegen te spreken, te dwarsbomen en te onderdrukken; zij zonden
boden met brieven naar alle synagogen en raden van het land,
belast met het toezicht op de leer, en gaven hun opdracht Jezus uit
te leveren, waar zij Hem vinden konden; zij moesten de leerlingen
vastgrijpen, hen over zijn leer ondervragen en terechtwijzen (cfr.
Joa. 4, 1-3).
Fascikel 13
641