| Toen Jezus op zijn vluchtreis van de plaats waar Hij had laten dopen (fasc. 13, nr. 460), hier de eerste maal kwam, passeerde Hij ook door een naburige plaats, die Betsemesj heette (maar die ons niet bekend is). 477. 8 juli. – Op het voor- of binnenhof van het huis van Simeon, Jezus’ gastheer, was een grote, ronde en vlakke waterbak; er liep ook nog een tamelijk diepe kringvormige gracht omheen. Deze vijver werd gevuld met het water dat daar te allen kante overstroomde en aanspoelde; dit water was evenwel niet gezond en had geen goede smaak. Daarom ook had Jezus het onlangs reeds gezegend, zoals het water in het ander stadje; het zout dat Hij er in wierp, was niet zoals ons zout; het bestond in stukjes, gelijk steentjes; ook was in dit gewest een hele berg van zulk zout. Fascikel 14 677 |