streng en dreigend was in zijn woord, evenals te
Bethoron.
Inderdaad, overal kondigde Hij aan dat het nu de
laatste genadetijd was en dat de tijd der
rechtvaardigheid er op zou volgen. Voortdurend
kwam Hij terug op de mishandelingen van de
profeten, de gevangenneming van Joannes en de
vervolgingen tegen Hemzelf.
Overal vertelde Hij ook de parabel van de heer van de
wijnberg, die nu in een laatste, bijna hopeloze
poging zijn eigen Zoon had gezonden; het nieuwe
rijk was op handen; de Heer God wilde het geven aan
zijn Zoon.
Daarbij riep Jezus herhaaldelijk “Wee” over
Jeruzalem en over al degenen die zijn rijk zouden
verstoten, Zijn genade afwijzen en geen
boetvaardigheid doen.
Deze strenge en dreigende boetepreken werden slechts
onderbroken door vele liefderijke handelingen en
genezingen. Zo trok Hij van plaats tot plaats.
539.
De leerlingen kregen veel te verduren, waarvoor zij zeer gevoelig
waren. Waar ze kwamen en Jezus aanmeldden, moesten zij
dikwijls smaadwoorden horen als deze: “Zo, zo, is Hij daar
weerom al? Waar komt Hij vandaan? Wat wil Hij toch? Is het
Hem niet verboden?” Ook lachte men hen uit, bespotte hen en
riep hun scheldwoorden naar het hoofd. Sommigen echter
verheugden zich over Jezus’ komst, doch dezulken waren niet
talrijk. Niemand evenwel waagde het Jezus rechtstreeks aan te
spreken. Wanneer Hij, door zijn leerlingen omringd,
tot het volk sprak, of wanneer zij Hem in de straten
vergezelden, dan wendden alle schreeuwers zich met hun
Fascikel 14
793
|