De enige schrijver die deze hoogte vermeldt en zodoende de
mededelingen van K. in nr. 540 en nr. 1630 bevestigt, is Meistermann in
zijn Guide de Terre sainte, blz. 505: “On aperçoit un tertre, occupé par un
couvent, il renferme le puits de Jacob.”
Van hier loopt de weg naar het noordoosten over Askar en verder.
600 meter ten zuidwesten van el‐Askar, tussen de twee grote wegen en
naast een tweederangsweg midden in de vlakte rijst het monument of
gebouwtje op van ‘het graf van Jozef’: Qabr Joesef.
In zijn tegenwoordige toestand dateert het slechts van 1868; het heeft
de inrichting van een gewone muselmanse weli, d.i. graf van een santon
of heilige uit hun godsdienst en het dient tevens tot bidplaats.
De echtheid van de plaats berust, evenals die van de Put van Jakob, op
een onomstootbare traditie en op de H. Schrift zelf: “Jozefs gebeente
werd door de Israëlieten uit Egypte meegebracht en te Sikem begraven
in het veld dat Jakob van de zonen van Hemor afgekocht en als erfdeel
aan Jozef gegeven had; dit werd het bezit van diens zonen.” (Jos. 24,
32). Dit erfdeel van Jozef wordt door K. zeer dikwijls vermeld.
Keren wij terug naar de wegsplitsing, 100 m ten zuiden van de Put van
Jakob. De linkervertakking wendt zich spoedig naar het noordwesten
en bereikt na een 200‐tal meters het dorp Balata (= Sikem).
Deze naam Balata, Balanos, Balloet, betekent ‘eik’, en bevat dus een
toespeling op de beroemde oude eik bij de oostelijke grens van het
gebied van Sikem, waarmee Josuë, Abraham, Jakob en zijn zonen en
andere Bijbelpersonages te maken kregen.
***
Fascikel 15
803
|