-
Het gekochte stuk grond schonk hij aan zijn zoon Jozef, die, volgens
zijn wens, er later, na de terugkeer uit Egypte, op begraven zou
worden (Gen. 50, 25; Jos. 24, 33). –
-
Op deze grond boorde Jakob een welput, die onder zijn naam tot
heden toe gekend en vermaard bleef, dankzij de door Jezus
bewerkte bekering van de Samaritaanse vrouw (Joa. 4).
-
Gedurende Jakobs verblijf bij Sikem werd zijn dochter Dina door
Sikem, de zoon van de sjeick Hemor, onteerd. Jakobs zonen namen
bloedige wraak op de Sikemieten, waardoor Jakob zich naderhand
genoodzaakt voelde uit dit gewest weg te trekken. Eerst echter
beval hij zijn huisgenoten de huisgodenbeeldjes en andere
waardevolle heidense voorwerpen onder de eik van Sikem te
begraven; zij hadden die meegebracht uit het huis van hun oom
Laban uit Haran in Mesopotamië (Gen. 34 en 35).
-
In de vallei en bij de eik van Sikem vernieuwde Josuë het verbond van
zijn volk met God, zoals Mozes het hun al eerder opgelegd had
(Deut. 11, 29 en geheel 28; Jos. 8, 30‐35 en 24, 26).
-
In het tijdperk van de Rechters werd bij de eik van Sikem Abimelech
door de inwoners van Sikem en Millo tot hun koning uitgeroepen
(Recht. 9, 6). Reeds tweemaal vermeldde K. de meeste van deze
gebeurtenissen, maar wees ze foutief aan een drietal uren ten
noordoosten van hier, bij een andere boom van Abraham (zie fasc. 4,
nr. 105, laatste alinea en voetnoot 226).
-
De meest bekende gebeurtenis die bij Sikem‐Sikar plaatsvond, is de
bekering van de Samaritaanse vrouw, die K. aanstonds diepzinnig zal
verhalen. De put van Jakob bleef bewaard, bekend en vereerd tot
heden; hij bevindt zich in het Griekse klooster, onder het priesterkoor
van een nog steeds onafgewerkte kerk; het watervlak in de bron ligt
25 à 32 m diep in de grond, naar gelang van de hoger of lager stand
van het water, ten gevolge van de min of meer overvloedige regens.
-
Na Salomo’s dood kwam heel Israël in de vlakte en bij de eik van
Sikem bijeen om zijn zoon Roboam tot koning uit te roepen, doch de
onderhandelingen liepen uit op een scheuring.
De noorderstammen scheidden zich af van Juda en Benjamin;
zij erkenden Jeroboam tot hun koning en stichtten Israël of het
Fascikel 15
805
|