background image
Noorderrijk (I Kon. 12), terwijl  
Roboam het koningschap behield over de twee stammen of Juda.  
Jeroboam verkoos Sikem tot zijn hoofdstad, doch verliet het weldra 
voor Tirza.  
Een 50‐tal jaren later bouwde Omri, Jeroboams 5e opvolger, Samaria 
als zijn hoofdstad; deze naam hechtte zich naderhand aan de 
provincie Samaria.   
In 725 vóór Chr. veroverden de Assyriërs het land en voerden de 
meeste bewoners in 722 vóór Chr. in ballingschap.   
De weggevoerden werden door vreemde afgodische volken of 
stammen vervangen; ze vermengden zich met de achtergebleven 
Israëlieten en vormden het nieuwe ras der Samaritanen.   
Sikem werd hun godsdienstig centrum en de tempel op de Gerizzim 
het middenpunt van hun eredienst.  Van dit ras bestaan nog zowat 
150 afstammelingen.  
Sikem erfde de naam Balata van de eik.  Het huidige dorp bedekt maar 
een klein deel van het oude Sikem, waarvan de ruïnes een kleine lage 
heuvel bedekken aan de noordzijde van Balata.   
Op de heuvel werden bij herhaling ernstige opgravingen ondernomen, 
waaruit bleek dat Sikem nooit geheel verlaten is geweest.   
Ook ten tijde van Christus was de heuvel dus bewoond.  De stad had een 
poort ten oosten en ten westen.  Hierdoor wordt weer een gezegde van 
K. bevestigd, nl. dat Jezus aan de oostzijde in de stad ging en ze door de 
tegenovergestelde poort weer verliet.   
Een halve eeuw na Chr. verloor de stad veel van haar belang en aanzien 
door de opkomst van Neapolis.   
De Samaritanen namen de Wet, de boeken en godsdienst van Mozes 
aan, maar vermengden deze met vele heidense elementen; door de 
Joden werden zij als ketters verafschuwd.  
Fascikel 15
806