aansluitend, lagen kroes en los om de ellebogen. Zij droeg een
wit borststuk met gele, meen ik, zijden snoeren versierd.
Haar hals was geheel bedekt met een wol-gele kraag, die met
snoeren en parelen en koralen dicht behangen was; haar sluier,
van een fijn, rijk wollen weefsel, hing lang op haar rug neer; zij
kon deze achterzijde (bij de onderste hoeken of uiteinden) met een
strop naar voren samentrekken en om haar middel vastbinden.
Zo (naar voren tezamen getrokken hing de sluier van achteren met
een punt neer en vormde aan weerszijden van het lichaam een
vouw, waarin de armen met de ellebogen gemakkelijkheidshalve
konden rusten. Trok zij de beide randen van de sluier vóór de
borst geheel tegen elkaar, dan was haar hele bovenlijf als met een
manteltje bedekt. Het hoofd van deze vrouw was zeer sierlijk met
banden omwonden, zodat men geen haar bemerkte. Boven het
voorhoofd stak uit deze rijke hoofdbedekking een versiersel
omhoog als een haak of torentje en hierachter rustte het voorste
deel van de sluier, wanneer hij opgeheven was. Vóór het
aangezicht neergelaten reikte hij tot de borst.
Fascikel 15
812
|