Deze bevallige, flinke, sterk-gebouwde vrouw droeg een bruine,
grove voorschoot van geiten- of kamelenhaar, met zakken erin
van boven; zij had hem op haar rechterarm geworpen en zo
bedekte hij een weinig de lederen zak die zij aan deze arm hangen
had; het scheen een gewone werkschort bij het waterputten om
haar mooie klederen door de emmer of waterzak niet te
beschadigen.
De zak scheen van leder en zonder naad. Aan twee zijden was hij
een weinig gewelfd of rondachtig, als was hij met gebogen,
stevige houtschijven in die vorm gehouden. Was hij ledig, dan
vielen de andere zijden in plooien gelijk de plooien van een
brieventas. Aan de beide vaste zijden waren handvatsels
Fascikel 15
813
|