van mijn Vader is en Ik zal wonderen doen, wanneer
die zending het vereist.”
Hij sprak nog langer in die zin en verweet hem, om
hem voor al het volk te vernederen, “dat hij sedert
lang op Hem wachtte om zijn zoon te laten genezen,
om zich daarop, ter beschaming van de Farizeeën, te
beroemen; wonderen aan zichzelf bewerkt moesten zij
niet voor anderen verlangen, maar geloven en zich
bekeren.”
De man voelde zich niet gekrenkt; hij zag niet af van zijn
verlangen, liet zich niet in de war brengen; hij deed nieuwe
pogingen, drong nader tot Jezus door en riep opnieuw:
“Wat helpt dat allemaal, Meester, mijn zoon ligt op sterven.
Kom toch aanstonds eer het te laat is, als hij reeds niet gestorven
is.”
Jezus nu zei: “Keer terug! uw zoon leeft!”
“Is het waar?” zei de man.
Jezus antwoordde: “Op mijn woord is hij op dit
ogenblik gezond geworden.”
De man geloofde het en vroeg Jezus niet meer om met hem mee
te reizen; hij sprong zonder te vertoeven op zijn muildier en reed
vlug naar Kafarnaüm.
Jezus zei ook nog: “Ditmaal heb Ik het nog willen
doen, maar niet meer in een volgend dergelijk
geval.”
566.
Ik zag dat die man de koninklijke beambte zelf niet was, maar wel
de (natuurlijke) vader van de zoon; hij was de
hoofdhuisbestuurder van de hoofdman (Serobabel).
Fascikel 15
859
|