Hij hing hun het beeld op hoe zij Degene, die hun ter
hulp kwam, door hun mishandelingen en folteringen
zouden misvormen, doch ook hoe Jeruzalem
daarvoor gestraft zou worden. De heilige Gemeente
zou dan nog maar zeer klein zijn, doch de Heer zou
ze groot maken en haar vijanden verdelgen (Al
trekken uit Jes. 1).
Vervolgens drong Hij aan op bekering. Indien zij ook
gans met bloed bedekt waren, hadden zij slechts tot
God te roepen en zich te beteren en zij zouden rein
worden; Hij sprak in zijn onderricht ook nog over
Manasse, die een ondeugende koning, een
schandalig mens, een grote deugniet en
godslasteraar geweest was en tot straf gevangen
genomen en naar Babylonië in ballingschap gevoerd
werd. Hij had zich echter bekeerd, tot God gebeden
en de vergiffenis van zijn zonden bekomen (II Kon. 21,
1-18).
Tenslotte sloeg Jezus een andere rol open, als op goed
geluk af en las er de woorden van Jesaja: “Zie, een
maagd zal baren.” (Jes. 7, 14), en Hij verklaarde dit
als een voorspelling op Hemzelf, op de komst van de
Messias. Dezelfde passage had Hij tijdens zijn verblijf te
Nazareth, vóór zijn doop, op gelijke wijze uitgelegd, doch zij
hadden Hem gehoond en spottend gezegd: “Boter en honig
hebben wij Hem niet veel bij zijn vader, de arme timmerman, zien
eten.” (Dit heeft K. toen echter niet vermeld).
572.
De Farizeeën en vele andere Kafarnaümnaren waren geenszins
tevreden, omdat Hij hun zo scherp over de
ondankbaarheid leerde; want zij hadden een compliment
verwacht, omdat zij Hem zo goed ontvangen hadden.
De lering duurde vrij lang, en toen Hij uit de synagoge
Fascikel 15
872
|