watertjes zijn de beken en rivieren die uit het gebergte komen en
de vlakte Gennezaret doorsnijden. Het beekje van Kafarnaüm dat
rond Betsaïda vloeit, zal wel het kanaal zijn, waarover aanstonds
een woord.)
Jezus rustte dikwijls met hen op aangename plaatsen en bleef ook
dikwijls stilstaan om hen te onderrichten; in zijn leer kwamen
aanstonds de tienden ter sprake.
Het zo juist genoemde kanaal vangt het water op uit de grootste der
7 bronnen van Tabiga; het loopt, om het waterpas te bewaren, eerst
naar het noorden, keert naar het zuiden terug, draait rond de
vooruitspringende heuvel Oreimeh, richt zich westwaarts en
doorsnijdt in gans haar breedte de vlakte Gennesaret, welke het met
goed water besproeit en zeer vruchtbaar maakt.
Fascikel 15
881
|