577.
Daarna kwam Jezus nog terug op hun gesprek van
gisteren: zij hadden hun spijt uitgedrukt over de
schade die hun visserij leed ten gevolge van hun
veelvuldige afwezigheid, maar Jezus wees hun op het
voorbeeld van de koningszoon, die alles verlaten
had, die de gewonde met olie en wijn zalfde, terwijl
de overigen, die nochtans al het nodige tot hun
beschikking hadden de ongelukkige in zijn
stervensnood ongeholpen lieten.
“De Vader, voegde Jezus eraan toe, zal zijn dienaren
niet verlaten, en zij zullen alles honderdvoudig
terugkrijgen, wanneer Hij hen om zich in zijn rijk zal
verzamelen.”
Onder zulke en vele andere leringen kwamen zij onder
(unterhalb) Betsaïda aan het Meer, waar de schepen van Petrus en
Zebedeüs lagen; het was een afgesloten oeverplaats en op de
keren. Men kan hem in zijn ganse lengte lezen in ‘Un appel à l’Amour’, blz.
532. en vlg.
Dit gebeurde juist in de tijd dat Hümpfner met zoveel vinnigheid zijn boek en
in ‘t bijzonder deze beschuldiging tegen Brentano schreef.
Bij K. en Jozefa Menendez heeft men met absoluut dezelfde parabel te
doen; hij behelst veel meer dan de parabel van de barmhartige Samaritaan.
In een manuscript ‘De betekenis van de visioenen van A.K.E.’ hebben wij de
ontleding lang en breed uiteengezet en het betoog besloten met deze
woorden: “Kortom, de parabel die Jezus in 1923 heeft laten opschrijven door
Jozefa Menendez, is geheel dezelfde als die welke, naar het getuigenis van
onze zienster, Jezus op deze wandeling tot de apostelen gesproken heeft.
Voor wie met een greintje gezond verstand de parabel in de 3 werken
vergelijkt, is het duidelijk dat Brentano deze parabel niet met behulp van
Calmets commentaar heeft samengesteld, maar hem uit K.’s mond trouw
heeft opgeschreven.”
Maar hoeveel moderne schriftuurverdraaiingen zouden wij in onze tijd niet
kunnen weerleggen met behulp van K.’s zo waarheidsgetrouwe en
aanschouwelijke verhalen?
Fascikel 15
885
|