De 1e heuvel Sinn-en-Nabra = Mellahah. –
De andere heuvel Sinn-en-Nabra werd aan Guérin door zijn Arabische
gidsen aangewezen met de naam Mellahah, die in betekenis op hetzelfde
neerkomt als Tarichea. De ronde, kleine heuvel Sinn-en-Nabra, die met
ruïnes en de resten van een stadsmuur bedekt is, ligt in de kustvlakte die
hier wat breder geworden is; het ligt aan de voet van het hoge steil
opgaande gebergte, ongeveer 600 m ten westen van de kust van het Meer.
Dus is hier tussen heuvel en Meer ruimte voor het groene zacht afhellende
veld, waar K. van spreekt. Op de vermelde afstand vormt het Meer ten
oosten en noordoosten van Mellahah een bevallige inham van 600 m lang
en 150 m breed. Op gewone kaarten is hij niet of nauwelijks te bemerken.
Ook K. vermeldt deze baai; zij vermeldt eveneens de vooruitspringende
heuvel of kleine kaap, waarmee de baai in het zuiden eindigt. De vruchtbare
kustvlakte rond Tarichea wordt nu door de Israëli’s uitgebaat.
De 2e heuvel Bet-Ierah = Kerak. –
Ten zuiden van de Meer-kaap en de baai begint de 2e heuvel van Tarichea,
waarop een deel van Tarichea lag, door K. een soort van voorstad genoemd,
die ook nog een andere naam had (Bet-Ierah of Kerak);
hij vormt een driehoek met de punt naar boven bij de baai, en met de basis
naar het zuiden. Deze basis loopt parallel met de Jordaan, die hier, na het
Meer verlaten te hebben, eerst 600 m ver naar het westen stroomt om zich
dan naar het zuiden te wenden.
Fascikel 16
931
|