| bereiken tussen de heuvelbogen, waar de helling minder steil en beter bestijgbaar was. *** Parallel met de heuvel liep aan zijn westkant een kleine vallei met moerassige bodem, waardoor een beek of arm naar de Jordaan vloeide; ze was 500 à 600 m lang. Mensenhanden hebben deze vallei vanaf haar boveneinde met het Meer in verbinding gebracht door een kanaal. Dit loopt eerst noordwaarts en dan oostwaarts. De brug waarvan K. spreekt, ligt over dit kanaal en verbindt de twee gedeelten van Tarichea. Het kanaal was bij het Meer bemuurd. Hier, bij het einde (of begin) had men noordelijk de kaap van de baai en zuidelijk de top van de driehoekige heuvel. Deze verbinding tussen Meer en Jordaan-arm wordt ook door Flavius Josephus kanaal genoemd; hij vertelt dat hij eens het kanaal in goede staat liet brengen om twee vreemdelingen, op wier leven de Taricheanen het gemunt hadden, te laten ontsnappen over het Meer naar Hippos. Dit kanaal zal zonder twijfel gelegd zijn in een bestaande bodemverdieping en vandaar dat geleerden er een oude bedding in zien van de Jordaan, zoals in deze tekst: “Vanaf de oudste tijden tot in het Romeins-Byzantijns tijdperk, liep de Jordaan zonder enige twijfel aan de noord- en noordwest- en westkant van de lange heuvel en deed dienst als een natuurlijke verdedigingslijn, die ten oosten aangevuld werd door het Meer.” (Rev. bibl. 1955, blz. 86). Nog bestaat deze kleine Jordaan-arm of kleine vallei ten westen van de lange heuvel. Op zijn bodem is het niveau -210 m, d.i. 17 à 18 m onder de heuvelkam. *** Uit K.’s mededelingen blijkt klaar dat zij het centrum van de voorstad op de lange heuvel op diens noordelijk einde legt. Dit, zoals haar andere mededelingen, werd door de opgravingen klinkend bevestigd: “Op het noordelijk einde ontdekte men (de voornaamste resten en) de grootste synagoge die tot nog toe opgegraven werd; ze heeft afmetingen van 38 m bij 20 m. In de 4e en 5e eeuw woonde hier weer een bloeiende Joodse gemeenschap met beschaving en handelsbetrekkingen.” (Rev. bibl. 1955, blz. 87; cfr. Guide bleu, 225-226). Dat de plaats niet meer herbouwd werd, naar het zeggen van K., zal dan wel slaan op de overgrote rest van de lange heuvel, Fascikel 16 933 |