| Toen Jezus op enige afstand, omstreeks 4 uur in de namiddag tot dit melaatsenverblijf naderde, zei Hij tot de leerlingen “Roept die melaatsen van verre uit hun hutten, dat zij Me volgen en Ik hen geneze. Maar wanneer zij buitenkomen, verwijdert u dan, opdat gij niet verschrikt en verontreinigd wordt, en spreekt niet van wat ge ziet, want ge kent de woede van de Nazarethanen en nu moet ge niemands verbittering vergroten.” Dan ging Jezus een weinig verder naar de Jordaan toe en de leerlingen riepen de zieken toe: “Komt buiten en volg de Profeet van Nazareth; Hij zal u genezen.” En zodra zij de melaatsen zagen buitenkomen, verwijderden ze zich. Nu ging Jezus van de weg af, die naar de stad liep en ging langzaam in de richting van de Jordaan (wandelte langsam vom Wege zur stadt ab, nach der Gegend des Jordan). 595. Ik zag 5 mannen van verschillende leeftijd komen uit de cellen van de muur; zij waren gehuld in lange wijde klederen zonder gordel met over het hoofd een kap, waarvan een zwarte lap met ooggaten vóór het aangezicht neerhing; zij gingen op een rij achter de Heer tot op een afgezonderde plaats, waar Jezus stilstond. Daar wierp zich de voorste op de grond en kuste de zoom van zijn kleed. Jezus wendde zich tot hem en legde hem het hand op het hoofd, bad, zegende hem en deed hem ter zijde treden. Dan deden de 2e en de 3e overigen een voor een hetzelfde. Daarna sloegen zij de lappen weg van vóór hun aangezicht, ontblootten hun handen en de schilfers der melaatsheid vielen af van hun huid; deze was rein. Nu waarschuwde Jezus hen tegen de zonde, waardoor zij zich deze ziekte op de hals gehaald hadden en zei hun hoe zij voortaan moesten leven en tenslotte verbood Hij hun aan iemand te zeggen dat HIJ hen genezen had. Fascikel 16 935 |