| Zij antwoordden Hem: “Heer! Gij verschijnt zo onverwacht bij ons; zolang hebben wij op U gehoopt en naar uw komst verzucht, en wij hadden niemand om U onze ellende en nood te komen boodschappen en U tot ons te brengen. Heer! Gij verschijnt zo plots, hoe kunnen wij onze vreugde inhouden en uw wonderen verzwijgen??” Maar Jezus herhaalde hun dat zij er niet eerder gewag van mochten maken, dan nadat zij de Wet vervuld hadden: zij moesten zich bij de priesters aanmelden als gereinigden en de door Mozes voorgeschreven offeranden brengen en de reinigingen verrichten (cfr. Lev. 14, 1-32). Dan mochten zij het bekend maken dat Hij hen genezen had. Nu wierpen ze zich nogmaals dankend neer en keerden naar hun cellen terug. Hierna ging Jezus tot de leerlingen in de richting van de Jordaan. Deze melaatsen waren niet uiterst kort opgesloten; zij hadden een afgebakende ruimte tot waar zij mochten gaan (cfr. Lev. 13, 46). Niemand kwam tot dicht bij hen; men sprak hun toe uit de verte; men zette hun voedsel op bepaalde plaatsen in schotels, die nochtans niet teruggenomen, maar door hen stukgeslagen werden; men bracht telkens andere schotels, doch van geringe waarde283; zij stopten de stukken in de grond. Na zich weer bij zijn leerlingen gevoegd te hebben, ging Jezus met hen nog een heel eind verder door aangename bossen en dreven naar de Jordaan toe; zij rustten op een eenzame plaats, en terwijl zij een weinig aten, onderrichtte Jezus hen weer; zij 283 Schotels stukgeslagen. – De reden hiervan was de wetsbepaling: “Ieder aarden vat dat onrein is, moet gebroken worden.” (Lev. 11, 33). Dezelfde gedachte of reden vindt men terug in Gen. 43, 32: “De Egyptenaren eten niet samen met de Hebreeën; dit is hun een gruwel. Immers zij beschouwden hen als onrein, en vandaar dat ze nooit een mes, braadspit, kookketel, enz. van hen zouden hebben willen gebruiken; ook de Hebreeën zouden die van andere volkeren, door hen als onrein beschouwd, niet hebben willen gebruiken.” (cfr. Joseph en Egypte, Vergote; p. 188-189). Fascikel 16 936 |