| kon zij niet om hulp roepen; zij was dan volslagen stom en werd heen en weer in vuur en water geslingerd (cfr. Mt. 17, 14; Mk. 9, 16-21). Wanneer zij tot het bewustzijn terugkeerde, zat of lag zij in een hoek en weende ontzettend. Deze weduwe was de dochter of kleindochter van een zuster der heilige moeder Anna. Van vaderszijde was zij met Lazarus’ moeder, die van Jeruzalem was, vermaagschapt (= verwant). Ook met Maroni, de weduwe van Naïm, was zij verwant, en wel door de man van Maroni, die Eliud heette en een zoon van de zuster der H. Anna was (zie familieboom, fasc. 1, nr. 10). Daarom werd zij ook onlangs door de vriendin van Maroni in Naïm Jezus aanbevolen. Jezus onderwijst zijn reisgezellen. 597. 19 augustus. – Gisteren voer Jezus met de 4 leerlingen onder Tarichea, zoals gezegd is, over de Jordaan. Er lagen op verscheidene plaatsen van de stroom altijd boten (of vlotten), waarmee men zich zelf overzette. Deze werden daarna door oeverarbeiders, die van plaats tot plaats langs het grootste deel van de stroom in hutten woonden284, telkens weer op hun plaats teruggebracht. Ik zag Jezus met de 4 leerlingen reeds op een tamelijke afstand van het Meer er omheen gaan en in oostelijke richting opwaarts gaan naar de stad Galaäd toe. 284 Stroomarbeiders. – Wachters bij overzetplaatsen zijn (of waren tot vóór kort) nog gebruikelijk. In 1870 voer Guérin bij het wad Damijeh de stroom per boot over, omdat het water te hoog stond en zeer snel stroomde; “enige soldaten zijn belast, zegt hij, met de bewaking van de overzetplaats.” (Samarie, I, 238). Fascikel 16 938 |