| Lazarus had hem tot Jezus gebracht en wel, als ik het goed voorheb, op zijn laatste reis naar Galilea; zij waren vreemdelingen, ik geloof: Grieken; hun vader was zich kortelings in Jeruzalem komen vestigen; zij dreven handel met overzeese landen; hun slaven of dienaren waren op een koopvaardijschip met hun lastdieren tot de predicatie van Joannes gekomen en hadden zich door hem laten dopen. Van dezen kregen hun ouders kennis van Joannes en Jezus en zij trokken daarop zelf met hun zonen tot Joannes. De vader en de zonen lieten zich dopen, namen de besnijdenis aan en de familie verhuisde naar Jeruzalem; zij waren niet zonder vermogen en ik meen dat zij later al hun bezit aan de gemeente gaven. De beide broeders waren groot, lichtjes bruinkleurig, bekwaam, welgemanierd en lichamelijk goedgevormd; het waren opgeschoten jonge mannen; ik zag hen vlug en behendig op de weg alles in orde brengen en, hindernissen verwijderend, hem gemakkelijk maken. 598. Uit het gewest waarnaar Jezus opsteeg, kwam een riviertje (nl. de grootste bijrivier van de Jordaan, zie fasc. 8, deel Palestina, E, IV, a. Hiëromax; in dit meest waterschaars tijdperk voerde het geen overvloed van water). Ik geloof ook dat Jezus erover voer. aan Barnabas toegewezen; ik vernam dit door de uitdrukking ‘verbroederd’, doch het was slechts zijn geestelijke broeder.” Aan Morton op zijn reizen door de Bijbellanden werd in een Grieks orthodox klooster door een monnik een oud gezangenboek getoond. In zulke boeken komen vaak oude overleveringen tot uitdrukking. In een hymne aan de apostel Barnabas komt daar deze zinsnede voor: “Aristobolos, die het eerst het evangelie in Britannië verkondigd heeft, moet voor een broeder van Barnabas gehouden worden.” Volgens K. zou de laatste mening dus foutief ontstaan zijn uit de dubbelzinnige uitdrukking ‘verbroederd’, die slechts zou betekenen: ’als reisgezel, medewerker toegekend’. Fascikel 16 941 |