| Hij nam ook een vergelijking uit het beroep van de zolenmakers, die op de zucht van de Nazarethanen naar nieuwigheden betrekking had; ik weet ze niet meer in haar geheel, maar in die vergelijking zei Hij: “Ik heb hun schijnheilig eerbetoon niet nodig; uitwendig blinkt het zoals de glans van bonte zolen, die men in de werkplaatsen van de sandalenmakers uitgestald ziet, maar die daarna met de voet in het slijk gezet wordt en verdwijnt.” 599. Op een andere stad wijzende zei Hij nog: “Ze zijn gelijk de zolenmakers van die stad; die hun eigen kinderen versmaden en verachten. Werd een dezer zijn huis en land uitgejaagd en leerde hij in den vreemde mooie, groene zolen maken, een ander model, een nieuwe mode, dan laten zij hem uit nieuwsgierigheid en eigenbelang terug komen; zij verhovaardigen zich dan op de nieuwmodische sandalen, die echter weldra, zoals de eer die de Nazarethanen Mij aanvankelijk betoonden, in het slijk bevuild en vertrapt worden.” Hij stelde ook nog de vraag: “Wanneer een reiziger een sandaal gescheurd heeft, en zich tot de sandalenmakers van gindse stad wendt, om er slechts ene te kopen, zullen zij de andere als toemaat geven?” (Verondersteld moet worden dat de reiziger zo arm is, dat hij er geen twee kan betalen.) Katarina geeft Jezus woorden zonder twijfel alleen naar de gedachte weer, onvolledig, want ze voegt er aanstonds aan toe: Ik weet niet meer hoe deze gelijkenis juist luidde of ineenzat. Ook ontleende Hij nog gelijkenissen aan het vissersbedrijf, het bouwen en allerhande levensstaten. Fascikel 16 944 |