| Ik verstond uit de woorden van Jezus dat zij zich naar buiten zeer edel en heilig aanstelden, doch huichelaars waren. Jezus bleef met de leerlingen op enige afstand van Galaäd in een tollenaarsherberg. Er waren daar vele tollenaars bijeen, aan wie de heidenen hier tol voor de in te voeren waren betaalden. Heden hadden zij hier en daar op hun weg mensen ontmoet, maar deze schenen Hem niet te kennen en ook Hij had hen niet aangesproken. Jezus sprak hier weer over zijn gewoon thema: - de nabijheid van het Rijk, - de geschiedenis van de Vader die zijn Zoon naar de wijnberg zendt, en Hij gaf zeer duidelijk te verstaan dat HIJ die Zoon was, maar Hij zegde verder ook dat allen kinderen van de Vader zijn, die zijn wil volbrengen. Hierdoor werd de zaak (de waarheid van zijn goddelijk zoonschap) hun weer minder doorzichtig. Hij vermaande ze ook tot de doop en verscheidene bekeerden zich; zij vroegen of zij zich door de aanhangers van Joannes moesten laten dopen. Hij antwoordde hun te wachten, tot zijn leerlingen daar zouden dopen. (Wij zullen dit zien in nr. 668). De leerlingen vroegen Hem heden ook of zijn doop anders was dan die van Joannes, omdat zij Joannes’ doop ontvangen hadden. Hij maakte er een onderscheid tussen en noemde Joannes’ doop een afwassing van boetvaardigheid. Méér erover herinner ik me niet op dit ogenblik. 602. In zijn lering voor de tollenaars kwam er iets voor van de H. Drie-eenheid van Vader, Zoon en H. Geest in hun eenheid, doch in een gans andere bewoording. Fascikel 16 949 |