| een klacht ingediend. De Nazarethanen waren hen in hun beschuldiging bijgevallen en nu was er een hele kliek Farizeeën uit Jeruzalem, Nazareth en Sefforis naar Kafarnaüm gezonden, om daar op Hem te loeren, Hem onderduims tegen te werken en zelfs openlijk te bestrijden. Heden ontmoetten zij op hun weg lange handelskaravanen van heidenen met muilezels en ossen; deze laatste hadden dikke muilen en lieten onder het gaan hun zware, breed gehoornde koppen grondwaarts hangen. Sommige van die karavanen trokken van Syrië naar Egypte; de enen voeren in de streek van Gerasa over het Meer; de anderen gingen hogerop de Jordaan over, langs de brug. Er waren vele mensen bij, die, om de Profeet te horen, zich bij deze karavanen hadden aangesloten; enige scharen volgden verschillige wegen; maar van een groep kwamen er vele tot Hem op zijn weg en vroegen Hem of de profeet nu te Kafarnaüm preekte? Jezus antwoordde hun, nu niet naar Kafarnaüm te trekken, maar op de berghelling, even ten noorden van Gerasa te gaan kamperen: de Profeet zou daar spoedig komen. Doch Hij sprak zó tegen hen, dat zij zeiden: “Heer, gij zijt ook een profeet”, en zijn aanblik deed het vermoeden in hen rijzen dat Hijzelf wel de Profeet kon zijn. Een genezing uit de verte. 605. Op deze reis – ik weet niet meer nauwkeurig op welk ogenblik en waar – kwam een bode van de H. Maagd tot Jezus. Maria liet Jezus verzoeken naar Kafarnaüm te willen komen om uit de bezeten weduwe Maria, die Marta tot haar had gebracht, de stomme duivel te willen verdrijven. Fascikel 16 955 |